Eugène Joseph Delporte
Foto:

De persoon die ditmaal aan bod komt in de rubriek 'Belgen in de sterrenkunde' staat zo goed als zeker in elk boek over sterrenbeelden, het zonnestelsel, kometen of planetoïden. Vooral de laatste twee vormden het werkterrein van de Belgische sterrenkundige Eugène Joseph Delporte. Zo was Delporte de ontdekker van maar liefst 66 planetoïden en was hij vele jaren lang directeur van de Koninklijke Sterrenwacht van België (KSB).

Hij is geboren in Geldenaken (Jodoigne) op 10 januari 1882 en overleed in Ukkel op 19 oktober 1955. Hij huwde in 1906, maar zijn vrouw overleed in 1918. Hij hertrouwde in 1922. Uit het eerste huwelijk heeft hij twee zonen. Na zijn pensioen in 1947 bleef hij helpen op de sterrenwacht: elke ochtend was hij paraat. Op een dag kreeg hij een hartstilstand en zakte hij plots ineen terwijl hij fotografische opnames onderzocht. Hij overleed kort na 50 jaar dienst. Het dompelde de internationale sterrenkundige wereld in rouw, want hij had wereldwijde contacten.

Opleiding

Hij volgde onderwijs aan de universiteit in Brussel. Hij behaalde er in 1903 zijn doctoraat in de fysica en wiskunde, met grote onderscheiding. Eveneens in 1903 werd hij vrijwillig assistent aan de sterrenwacht in Ukkel. Hij werd tot assistent benoemd in 1904.

Werk en leven

Door twee belangrijke werken verwierf hij internationaal aanzien: 1) met Paul Stroobant en anderen stelde hij de werken ‘Les Observatoires astronomiques et les Astronomes’ op, uitgegeven in 1907 en 2) in 1930 publiceerde hij in opdracht van de Internationale Astronomische Unie het volume ‘Délimitation scientifique des constellations (Tables et Cartes)’ met de officiële grenzen van de 88 sterrenbeelden. Voor het eerst lagen de grenzen voor de hele sterrenhemel vast.

In 1903 werkte hij dus al als vrijwilliger op de sterrenwacht. Hij werd in 1904 assistent en was van 1909 tot 1924 assistent-astronoom. Van 1903 tot 1924 was hij werkzaam op de meridiaandienst van de sterrenwacht en bediende hij zich van de meridiaancirkel van Repsold. Hij hielp bij verbeteringen en uitbreidingen van het instrument. In 1912 bepaalde hij nauwkeurig het lengteverschil tussen de sterrenwachten van Parijs en Ukkel, samen met E. Viennet. Ze gebruikten daarvoor allebei een meridiaankijker uitgerust met een micrometer. Het lengteverschil werd vastgesteld op 8’ 53,12”. Met het gekende lengteverschil tussen Parijs en Greenwich van 9’ 20,93” werd het lengteverschil tussen Ukkel en Greenwich vastgelegd op 17’ 26,05”.

In 1914 stelde hij met H. Philippot een catalogus op met gegevens van 3.553 sterren tussen declinatie +21 en +22°. Hij stelde nog vele andere belangrijke stercatalogi op.

In 1924 werd hij als volwaardig sterrenkundige benoemd en kreeg hij de verantwoordelijkheid voor de nieuwe fotografische dienst. Het aantal waarnemingen van zijn hand ging steil omhoog. Dankzij de gloednieuwe Zeiss triplet-astrograaf werden meteen nieuwe planetoïden ontdekt en konden de waarnemingen opgevolgd worden. Hij kon in een oogopslag op een fotografische opname de zwakste sporen van planetoïden opmerken. Hij herontdekte op 11 juni 1925 de periodieke komeet Tempel II.

In 1936 werd hij directeur, als opvolger van Paul Stroobant (Delporte was de zevende directeur). Delporte sprak de aanwezigen toe tijdens de begrafenis van Stroobant (1868 - 1936). Hij ging op pensioen in 1947, maar bleef als eredirecteur nauw met de sterrenwacht verbonden.

In 1935 in Parijs was hij officiële Belgische deelnemer van de vierde Algemene vergadering van de IAU (Guidestar 12/2010), hij speelde er een actieve rol. In 1937 vierde hij mee de vijftigste verjaardag van de Société Astronomique de France – wat de banden tussen België en Frankrijk versterkte. Hij vierde de eeuwverjaardag van de ontdekking van Neptunus in Parijs in 1946.

Hij deed naast planetoïden vele waarnemingen van de Zon, de Maan, planeten, meteoren en kometen. Met S. Arend berekende hij de baan van een meteorenzwerm die op 9 oktober 1933 door F. Quénisset is opgemerkt in Juvisy.

Hij had een bijzondere interesse voor het nieuwe materiaal dat in 1930 op de sterrenwacht toekwam naar aanleiding van de eeuwverjaardag van België. Waaronder een telescoop met een diameter van een meter, de dubbele astrograaf van 40 cm en de meridiaancirkel ‘Askania’ met een diameter van 19 centimeter. Hij hield zich ook bezig met de omschakeling van de Cooke-refractor van 38 cm naar een opening van 45 cm met een Zeiss-objectief.

Planetoïden, kometen en sterrenbeelden

Net als veel andere sterrenkundigen in Ukkel heeft ook hij onderzoek gedaan van planetoïden. Hij ontdekte 66 planetoïden tussen 1925 en 1942 en dat levert hem tot op heden nog steeds de (gedeelde) 118e plaats op de wereldranglijst van ontdekkers van planetoïden op (in 2008 nog 91e plaats). Hij gaf aan vele planetoïden namen uit zijn omgeving – vaak voorgesteld door Jean Meeus en ook de planetoïde die Meeus’ naam draagt is ontdekt door Delporte. Enkele van ‘zijn’ planetoïden zijn Stroobantia (naar Paul Stroobant), Queteleta (naar Adolphe Quetelet – stichter en eerste directeur van de sterrenwacht in Brussel), Ucclia (naar de huidige plaats van de sterrenwacht) en Balduinus (naar de gewezen koning van België). Nog vier andere zijn vermeldenswaardig: 1052 Belgica, 1199 Geldonia, 1221 Amor en 2101 Adonis.

Belgica is de allereerste planetoïde die vanuit België is ontdekt. Het kreeg dan ook terecht die naam (en het nummer 1052). Hij ontdekte ze op 15 november 1925 en dat was bijna 125 jaar na de ontdekking van de allereerste planetoïde door Piazzi in 1801.

Amor (nummer 1221) is het prototype geworden van een groep planetoïden dat de Aarde dicht kan naderen, maar de aardbaan niet kruist. Amor is als eerste van de groep ontdekt door Delporte op 12 maart 1932. Hij beschreef zijn ontdekking met het Zeiss-Triplet-instrument van de Koninklijke Sterrenwacht in het artikel ‘Objet nouveau à mouvement rapide: Planète ou Comète?’ in Ciel et Terre. Een nieuwe opname werd gemaakt twee dagen later. De snelle beweging en de richting, tegengesteld aan de meeste planetoïden, werden bevestigd. Op 14 maart 1932 werd de ontdekking gemeld aan het Centraal Bureau voor Astronomische Telegrammen, dan nog in Kopenhagen gevestigd. Amor heeft een diameter van circa 500 m. De methode voor zijn ontdekking gebruikte hij al sinds 1924: een lange belichting van 45 minuten werd gevolgd door een onderbreking van een kwartier en dan nog een belichting van een kwartier. De onderbreking realiseerde hij door het sluiten van de belichtingsklep. Door die methode maakt een bewegend object op de opname twee sporen van ongelijke lengte. Daarmee is ook de bewegingsrichting vastgelegd: eerst de lange streep, dan de korte.

Een van de planetoïden die hij ontdekte, Geldonia, is een zogenaamde T-type planetoïde. Het zijn zeldzame planetoïden die worden gekenmerkt door een relatief laag albedo en een onduidelijke samenstelling.

Adonis (nummer 2101) werd door hem ontdekt te Ukkel op 12 februari 1936. Vijf dagen eerder was de afstand tot de Aarde minimaal: 2,24 miljoen km, toen een recordkleine afstand. Adonis raakte vermist na 11 april 1936. In 1969 werden verbeterde baanelementen berekend om de kans op herontdekking te verhogen. Adonis werd veertig jaar later herontdekt op 14 februari 1977 door Charles T. Kowal (1940 - 2011). Adonis draait in 2,57 jaar in een zeer langgerekte baan om de Zon en komt daarbij dicht bij Venus, de Aarde en Mars. De minimale mogelijke afstanden zijn respectievelijk 2,0 miljoen km, 1,9 miljoen km en 1,1 miljoen km. Hij komt in het perihelium dichter bij de Zon dan Venus. De diameter is ongeveer 1 km. Sommigen brengen deze planetoïde in verband met twee meteorenzwermen. Het zou dus een uitgedoofde komeet kunnen zijn. De planetoïde Adonis droeg even de naam Anteros. Het is een Apollo-planetoïde.

Ook Delporte gaf zijn naam aan een periodieke komeet: 57P/du Toit-Neujmin-Delporte. De komeet is in 1941 door de drie, onafhankelijk van elkaar, ontdekt. Door de Tweede Wereldoorlog en de bezetting van België was hij niet op de hoogte van eerdere waarnemingen door Daniel du Toit en G. Neujmin. Hij kon zijn ontdekking pas melden na speciale militaire toelating. Het was de eerste van vier kometen die met de dubbele astrograaf is ontdekt. De komeet werd niet gezien bij de eerstvolgende twee periheliumpassages, deze van 1952 en 1958. De komeet werd na een nieuwe berekening teruggevonden in 1970. In 1996 verraste de komeet door magnitude 11,8 te halen, de helderste verschijning sinds 1941 met magnitude 9. In juli 2002 werden minstens 19 brokstukken opgemerkt die zich van de kern hadden losgemaakt. Opvallend daarbij is dat de komeet toen verder van de Zon stond dan Mars.

Tijdens de eerste algemene bijeenkomst van de IAU in 1922 te Rome werden de 88 officiële sterrenbeelden aangenomen. Het Belgisch nationaal astronomisch comité stelde in 1923 voor om begrenzingen te voorzien. In 1925 werd Delporte door de IAU belast om definitieve grenzen te trekken. Het opstellen van de grenzen voor de noordelijke sterrenbeelden deed hij samen met zijn collega Louis L. Casteels (1881 – 1965). Casteels was van 1910 tot 1923 werkzaam op de KSB. De Amerikaanse sterrenkundige Benjamin Gould (1824 - 1896) had eerder al grenzen voor zuidelijke sterrenbeelden voorgesteld in 1875. Voor de finale versie moest Delporte alleen werken om uniformiteit in de gegevens te krijgen. De grenzen lopen langs lijnen van rechte klimming en declinatie zoals deze waren in 1875. De grenzen van de sterrenbeelden hebben alleen rechte hoeken. Er moest ook voor gezorgd worden dat al benoemde sterren en variabele sterren tot het sterrenbeeld bleven behoren waarmee ze al geassocieerd waren. Op de derde samenkomst van de IAU in 1928 in Leiden, werd het werk dat hij in 1927 voltooide goedgekeurd. Hij mocht dan de zuidelijke sterrenhemel aanpakken. Hij publiceerde in 1930 het werk, als een tweedelig boek uitgeven, onder de namen 'Délimitation Scientifique des Constellations' en 'Atlas Céleste'. De IAU gaf het uit in 1936. Meer over de sterrenbeelden op http://www.iau.org/public/constellations.

Prijzen, eerbewijzen en naamdragers

Tijdens zijn leven kreeg hij vele academische onderscheidingen. In 1928 kreeg hij de Prix Agathon de Potter van de Académie royale de Belgique. In 1936 kreeg hij van dezelfe instelling de Prix Mailly voor sterrenkunde. Hij werd corresponderend lid van het Bureau des Longitudes in 1937 en van de Académie des Sciences de Paris in 1947. In 1950 werd hij ‘Doyen du Travail pour l'astronomie’. Hij was lid van het Comité national belge d'Astronomie sinds de oprichting in 1919. Hij werd er vice-voorzitter van in 1936 en was voorzitter van 1947 tot zijn overlijden. Van 1919 tot zijn overlijden woonde hij op twee na alle algemene bijeenkomsten van de IAU bij. Hij was lid van verschillende commissies van de IAU en was voorzitter van commissie 20 van 1938 tot 1948. Naar hem is de door hem op 28 november 1932 ontdekte planetoïde 1274 Delportia genoemd. Op de achterkant van de Maan draagt een krater van 45 km zijn naam.

Literatuur en bronnen

Hij werkte actief mee aan het eerder genoemde boek ‘Les Observatoires et les Astronomes’ dat de eerste keer verscheen in 1907 (met P. Stroobant, J. Devosal, H. Philippot, E. Merlin) en bijwerkingen kreeg in 1931 en 1936. Het was een uitbreiding van de lijsten die Edward Holden in 1879 al had opgesteld. Daarin wordt ook aandacht besteed aan vrouwelijke sterrenkundigen, vandaar de vermelding in het boek ‘Agnes Mary Clerke and the Rise of Astrophysics’ van Mary T. Brück (2003).

Hij schreef veel artikels over zijn ontdekkingen en over actuele onderwerpen. In 1921 en 1922 was hij redacteur van het Centraal Bureau voor Astronomische Telegrammen, dat toen zijn zetel had in de sterrenwacht in Ukkel.

Hij was zeer actief binnen de Société Belge d’Astronomie – hij schreef veel in Ciel et Terre. Hij was secretaris van 1909 tot 1926 en ondervoorzitter vanaf 1931. Van 1927 tot zijn dood was hij vice-voorzitter van de Belgian Astronomical Society.

Hij beschreef de ontwikkelingen van de sterrenkunde in België in ‘Le développement de l'Astronomie en Belgique de 1935 à 1950’, voor het derde nationaal congres van de wetenschappen.

Een korte biografie over hem verscheen in de ‘The Biographical Encyclopedia Of Astronomers’ dat in 2007 verscheen. Auteur van de biografie was Tim Trachet. Arend schreef in 1971 de bijdrage ‘Delporte (Eugène-Joseph), astronome, directeur de l’Observatoire, 1882–1955.’ voor de Biographie Nationale. Hij komt ook uitgebreid aan bod in de Astronomische gids voor België (2009).